Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Begrijpend lezen Werken met het overzicht:

Toelichting bij het schema gespreks en spreekvaardigheid

 

In de meest linkse kolom staan eerst de contexten waarin kinderen actief spreken en luisteren: in alledaagse communicatieve situaties en in wat we noemen institutionele communicatieve situaties. De school is een voorbeeld van een institutionele situatie, een bestuur van een vereniging een ander, en de tweede kamer nog weer een ander. In al deze situaties gelden andere normen en conventies voor spreekgedrag. Op school moet je eerst je vinger opsteken als je iets wilt zeggen, in een bestuursvergadering vraag je het woord aan de voorzitter, en in de tweede kamer loop je tijdens een debat naar de microfoon. Het onderscheid tussen alledaagse en institutionele situaties is een uitwerking van de dimensie 'afstand'. Hoe formeler de situaties, hoe groter de afstand tot onderwerp en publiek, hoe meer specifieke conventies, hoe complexer de spreektaak. Naast leren spreken in verschillende situaties moeten kinderen verschillende gespreksvormen leren kennen: dialoog, klassikaal leergesprek, probleemoplossend tweegesprek, monoloog, groepsgesprek en discussie. Bij al deze gespreksvormen zijn andere vaardigheden in het geding, gelden andere conventies en zijn andere attitudes van belang. In de rij oriëntatie noemen we ad 1 de verschillende functies die het spreken kan hebben. In de kleutergroepen wordt er aandacht besteed aan dat je als je spreekt iets wilt bereiken. Kinderen kunnen zich er zo van bewust worden dat je je taal gebruikt met verschillende doelen.

In de hogere groepen wordt er in de oriëntatie aandacht besteed aan de specifieke functies waarmee je je taal kunt gebruiken: om informatie vast te leggen (documenterende functie) of over te dragen (informatieve functie), om iets aan een ander mee te delen of om te reageren op wat een ander jou meedeelt of om iemand te overtuigen van jouw mening (communicatieve functie).

Een hele belangrijke functie van taal is de conceptualiserende functie. Hiermee wordt bedoeld dat je taal ook gebruikt om je gedachten te ontwikkelen, om te leren. Iedere taalgebruiker heeft wel de ervaring dat je door te praten je gedachten verder kunt ontwikkelen. Praten kan een manier zijn om greep te krijgen op een onderwerp, al pratend met een ander kom je op nieuwe ideeën, verken je je gedachten en breid je ze uit. Wanneer kinderen in de oriëntatiefase op speelse wijze besef krijgen van het doel waarmee ze spreken, kunnen ze de wijze waarop ze een spreektaak uitvoeren daarop afstemmen. In de rij oriëntatie noemen we ad 3 de inhouden die van belang zijn voor de voorbereiding van deelname aan een gesprek. Als je deelneemt aan een klassikaal leergesprek is het belangrijk dat je bij het onderwerp blijft. Het inslaan van teveel zijwegen kan leiden tot oppervlakkigheid van het gesprek, tot het onvoldoende aan bod komen van inhouden die nu juist in een leergesprek van belang zijn. In de oriëntatiefase wordt het onderwerp verkend en worden vaardigheden die specifiek zijn voor een gespreksvorm spelenderwijs aan de orde gesteld. Onder de kolom oriëntatie staan de inhouden van het spreekonderwijs genoemd die aan de orde zijn wanneer kinderen hun taal gebruiken in verschillende contexten.

Naast de alledaagse (1)
en institutionele context (2),
de diverse gesprekvormen (3)
vinden we het van belang dat kinderen in staat zijn hun eigen gedachten, gevoelens, meningen en wensen in eigen taal uit te dragen en over te dragen (4).
In deze rij hebben we weer een opbouw in complexiteit aangebracht: eerst eigen belevenissen, dan kleine rollen, dan vertellen over jezelf in gesprekken, dan eigen meningen/gevoelens verwoorden, dan meningen en gevoelens van anderen verwoorden, dan een rollenspel in informele situaties en ten slotte in klas 6 (groep 8) een rollenspel in formele situaties. Er is een opbouw in afstand tot onderwerpen en publiek, in de taalfunctie die aan de orde is (je uiten, een rol spelen, je mening geven) en in het aantal deelnemers. Het geven van informatie (5)
achten wij vervolgens een veelvoorkomende en belangrijke spreekvaardigheid.

In deze rij is er weer sprake van een opbouw in complexiteit: jonge kinderen vertellen wat er aan de hand is,
in klas 1 (groep 3) leggen kinderen een spel uit,
in klas 2 (groep 4) leren ze gericht antwoord geven op een vraag, enzovoort. We wijzen erop dat er vaak meer onder een aanduiding in een cel zit, dan op het eerste gezicht lijkt. Bijvoorbeeld: het geven van een samenvatting van een studietekst staat genoemd in deze rij bij klas 6 (groep 8), maar vaardigheden die nodig zijn om te kunnen samenvatten zijn ook aan de orde in klas 2 (groep 4): 'inhoud van een telefoongesprek doorgeven'.

Onder het kopje verbale expressie (6) komt een ander belangrijk onderwerp van dit domein aan bod. Kinderen gebruiken ook op school hun taal niet alleen om communicatieve doelen te bereiken of om kennis te ontwikkelen, maar ook om zich te uiten (expressieve functie). Durven spreken is een belangrijke doelstelling van het spreekonderwijs. Daarnaast is plezier hebben in spreken en het kunnen genieten van de schoonheid van taal is, ook op school, heel belangrijk. Onder het kopje verbale expressie hebben we inhouden opgenomen die gerekend kunnen worden tot het domein 'taal als kunst'. Een laatste onderwerp dat aan bod komt is de spreektechniek. Hiermee bedoelen we niet de spraakvorming, maar wel de technische aspecten van spreken die van belang zijn bij het spreken in communicatieve situaties: gespreksbijdragen worden aantrekkelijker wanneer de spreker verstaanbaar spreekt, goed articuleert en intoneert, en spreektechniek gebruikt om bijvoorbeeld de inhoud van een boodschap te ondersteunen. Wanneer je met stemverheffing spreekt als je boos bent zal de luisteraar eerder doorhebben dat je boos bent en kan hij daarmee in de wijze waarop hij reageert rekening houden. In de reflectiefase wordt er teruggeblikt op hoe de leerlingen deelgenomen hebben aan de verschillende gespreksvormen en gesprekssituaties. Hebben ze zich gehouden aan de gespreksregels die in verschillende gespreksvormen gelden? Zijn ze erin geslaagd hun spreekdoelen te realiseren? Reflectie vindt plaats op de inhouden die aan de orde zijn bij de dimensies 2-3-5-6. Voor het spreken in alledaagse situaties, het uit en overdragen van gedachten, gevoelens, wensen en meningen in eigen taal en voor spreektechniek hebben we geen reflectiefase opgenomen. We vinden het zo belangrijk dat kinderen zich op school mondeling durven uiten dat we reflectie op deze dimensies achterwege laten. Van enkele items uit het schema zijn voorbeelden uit de dagelijkse praktijk opgenomen in de volgende paragraaf. In het schema is dat aangegeven met een sterretje gevolgd door de letter waarmee het betreffende voorbeeld wordt aangeduid en het nummer van de pagina waarop het is te vinden. Wanneer een voorbeeld bij verschillende vaardigheden wordt genoemd is dat omdat er meerdere items uit het schema in dat voorbeeld aan de orde zijn.